„Ik wendde mij tot de Heer in mijn nood”
Laat me de eerste lezing van vandaag in haar context plaatsen om het evangelie en wat wij in de Goede Week gaan vieren beter te begrijpen.
De profeet Jeremia moest de val van Jeruzalem aankondigen en de aankomende ballingschap. Vervolgens zegt hij iets bijzonders vóór het stuk dat wij vandaag in de eerste lezing horen. Hij wilde soms niet meer spreken namens God omdat hij steeds onheil moest aankondigen en omdat hij bedreigd werd omwille van zijn werk. Ook een grote profeet, zoals hij, was weleens moe.
De profeten hebben nooit een gemakkelijk taak gehad zoals wij in deze dagen hebben gelezen over andere bijbelse personen zoals Mozes, Abraham, maar ook de grootste profeet van het oude testament, de profeet Elia.
„Jahwe, Gij hebt mij overgehaald; ik ben bezweken, Gij waart mij te sterk. Ik kan niet tegen U op. De hele dag lacht men mij uit, iedereen drijft de spot met mij. Telkens als ik het woord neem, moet ik schreeuwen en `geweld en onderdrukking’ roepen. Het woord van Jahwe brengt mij iedere dag schande en smaad. Soms denk ik: Ik wil er niets meer van weten, ik spreek niet meer in zijn naam. Maar dan laait er een vuur op in mijn hart, het brandt in mijn gebeente. Ik doe alle moeite om het in bedwang te houden maar dat lukt me niet.” (Jer. 20,7-9)
De profeet wist echter, hoe moeilijk het ook was, dat hij moest blijven verkondigen omdat de redding van de mensen in de stad afhing van het woord dat hij namens God moest verkondigen. Zo ging Jezus ook naar Jeruzalem, wetende wat Hem te wachten stond en zo lezen we vandaag dat ze hem probeerden te stenigen omwille van zijn verkondiging. Maar ook Jezus zal doorgaan met zijn missie omdat hij wist dat God Hem niet in de steek zou laten, dat zijn Vader Hem zelfs van de dood kon redden. En precies die woorden horen wij bij Jeremia en in het antwoordpsalm:
„Ik wendde mij tot de Heer in mijn nood, zijn oor ving mijn noodkreten op. Heer, U heb ik lief, mijn sterkte zijt Gij, mijn toevlucht, mijn burcht, mijn bevrijder. Mijn God, de rots waar ik toevlucht vind. Mijn schild, mijn behoud, mijn bescherming.” (Psalm 18)
Tot wie wenden wij ons in deze tijd? Wie is onze toevlucht, onze burcht, onze bescherming, onze schild? Hebben wij hetzelfde vertrouwen van de profeet Jeremia om in te zien dat God ons niet in de steek laat in deze tijd? Hebben wij de moed om verder te gaan met onze missie? Ik denk aan de mensen in de zorg, aan alle mensen in vitale beroepen die niet thuis kunnen blijven, maar ook aan alle ouders die nu thuis met de kinderen zitten en ook moe zijn en voelen dat ze in alles tekortschieten. Ik denk aan alle mensen die eenzaam zijn, aan allen die na deze eerste drie weken de hoop een beetje verloren hebben, aan alle zieken, aan de mensen die iemand verloren hebben in deze tijd, uiteindelijk aan ons allemaal. Hebben wij de hoop, het geloof, het vertrouwen om verder te trekken door de woestijn van deze tijd?
Ik hoop dat wij in deze tijd onze toevlucht vinden bij God, dat Hij onze burcht is. Amen